Monday, August 3, 2009
Cross Town Traffic
Cross Town Traffic – Jimi Hendrix
Het is mei. We krijgen Bezoek. Ze landen over een uur op vliegveld La Guardia in Queens. Aangezien ik geen vaste werktijden heb, ben ik de aangewezen ophaler. Dus neem ik de M60 bus van West 125th Street naar het vliegveld. Een jongen in honkbalpet gaat vooraan zitten, naast een oud mevrouwtje; ik vind een plek ergens halverwege het gangpad. Wanneer de bus optrekt, kijkt de jongen op. Dan mompelt hij iets onverstaanbaars. Hij wacht even en zegt het opnieuw, dit keer iets harder.
- ‘Piskankerzwarteklootzakhondelul!’
Pardon?
- ‘Ikmaakjegodverdommehelemaalkapot, hufterigewittekankerlijernikkerhomoklotehoer!’ zegt hij tegen niemand in het algemeen en iedereen in het bijzonder. In eerste instantie reageert niemand. De jongen verwart de bedremmelde stilte met zwijgende toestemming en zet nog een tandje harder in. Dat is te veel voor het oude mevrouwtje. Ze zegt: ‘Tut, tut, meneer. Moet dat nou?’
In tegenstelling tot wat je ziet in de film, zijn New Yorkers verrassend beleefd. Mensen vloeken nauwelijks – ja, hier en daar hoor je een probeerrapper iets gangsta zeggen. Maar in het algemeen gebruiken mensen bijna-scheldwoorden als ‘chips’ en ‘vlegel’ en ‘snotverdikkie’ om hun ontsteltenis uit te drukken. Niks geen ziektes, lichaamsdelen of ijdel gebruik van de naam van de heer. Mensen zitten vol in de zelf-censuur. Als de visboer in mijn supermarkt bij de clou van een van zijn vieze mopjes is aangekomen, zegt hij letterlijk ‘k****zak’ – met opeengeklemde kaken tussen de ‘k’ en de ‘zak’. Gewoon omdat hij niemand voor het hoofd wil stoten.
Intussen wordt het er in de bus niet beter op.
- ‘Klootzakkerigekankerkutwijf!’
De welgemanierde reprimande van het oude mevrouwtje wordt hopeloos overstemd door de lukrake scheldpartij van de jongen. Andere passagiers proberen het nu. Ze schieten vanuit de heup: ‘Meneer, werkelijk, kunt u nu stoppen met praten alstublieft,’ en ‘Kom op joh, kappen nou’. Dan staat een meneer van middelbare leeftijd in een geleend pak langzaam op. Hij richt zich tot de jongen, priemt een vinger naar hem en zegt, luid en duidelijk: ‘En nou hou je godverdomme je muil, klootzak.’ De jongen verschiet van kleur. Hij duikt ineen en loert boos naar de man. Zwijgend. Bij de volgende halte springt hij op, naar de deur. Hij perst zich langs een beduusde passagiere heen de vrijheid in. ‘Verrekskuzeer!’ krijgt hij nog voor elkaar. En weg is hij. Ik zou durven zweren dat ik het oude mevrouwtje hartgrondig hoor verzuchten: ‘Dat zal je leren, vlegel!’
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment