Wednesday, February 24, 2010
I'm Waiting For The Man
I’m Waiting For The Man – Velvet Underground
Ik heb gister gesnowboard, voor de eerste keer in mijn leven. Op Hunter Mountain, waar ‘alles gericht is op het maken van bergen herinneringen, lach na lach’ – zonder dollen. De afgelopen weken zijn we op tv doodgegooid met de breed lachende professionelen van de Olympische Winterspelen die moeiteloos, het wit van hun ogen nog smettelozer dan hun flitsend gebit, de pistes van Vancouver afzeilen op jacht naar goud.
Tuurlijk, de Winterspelen tonen ook spectaculaire valpartijen. Dat is goeie sporttelevisie. Maar tot nu toe springen deelnemers die koprollen waar ze hadden moeten slalommen na hun ongelukkige val meteen weer overeind. Teleurgesteld, maar nog gewoon helemaal heel, verfomfaaide duimen omhoog. Wintersport is bakken vol ontspannen jolijt! Sneeuw is een fijne, gastvrije plek om te vallen! De snelste deelnemers stralen naar de camera’s terwijl hun concurrenten bovenaan de helling al gretig in de rij staan voor hun aandeel in de pret – en zich plechtig voornemen de sneeuw-engelsporen op de piste te vermijden.
Ik heb sinds gisteren twee dingen geleerd.
Allereerst, dat snowboarden een meedogenloze sport is. Ik ben gemangeld door de babyhelling dat het niet fraai meer was. Ik ben niet de allersportiefste vrouw op aarde. Ik ben misschien van mezelf hier en daar wat onbeholpen. Maar ik had nooit bedacht dat ik geknecht zou worden door een helling van nog geen drie procent. Voor elke keer dat ik overeind kwam, ging ik twee keer onderuit.
Dat komt, een snowboard heeft het temperament van een heel, heel humeurige stier. Op een snowboard blijven staan is te vergelijken met vastzitten op de rug van een tegelijkertijd erg verontwaardigde én onhandige neushoorn op een onverwacht koude steppe. Elke keer dat je denkt dat je op het punt staat om controle te krijgen over de rit, gooit hij je de andere kant op, de bomen in. Of hij boort je, stuitje voorop, de sneeuw in – en met sneeuw bedoel ik opeengepakte muur van wit.
‘Je moet niet de strijd aangaan met je board,’ zegt mijn lief – voormalig semi-prof snowboarder, dus hij weet die dingen. ‘Je moet meegaan met je board. Voel je board. Alleen als je je board laat gaan waar het heen wil gaan, kun je leren hoe je het kunt laten gaan waar jij heen wil gaan.’ Dat is allemaal prima Zen, maar in de praktijk betekent het dit: als ik tegenstribbel, val ik op mijn hoofd; als ik me overgeef aan mijn board, val ik op mijn kont. Ik ben hoe dan ook de Sjaak.
Ik heb ook geleerd dat sneeuw helemaal niet zo’n gezellige plek is om te vallen. Ja, één keer misschien, maar geen zevenentwintig keer achter elkaar. Sneeuw is helemaal niet zacht en pluizig als een konijntje; het is keihard en ondoordringbaar als de Berlijnse Muur. Op een gegeven moment voelt je stuitje alsof het zijn hoofd onder een enorme kerkklok heeft gestoken, precies op het moment dat drie volwassen monniken aan de touwen gaan hangen om de mis te luiden. Het galmt. Na verloop van tijd voelt je stuitje alsof het elk moment vloeibaar kan worden. Een textuur als aspic. Je weet niet meer of je stuitje zweet, huilt, of bloedt, of alledrie. En je wil het ook niet weten.
Vandaag, onder de kennismaking van een trits spieren waarvan ik niet wist dat een gezond lichaam ze mocht hebben, besef ik nog iets. Ik realiseer me dat snowboarden een boel gemeen heeft met proberen om als buitenlander van visum te veranderen in de VS. Hoe meer je probeert om grip te krijgen op je procedure, hoe vaker je onderuit gaat.
Ik was afgelopen oktober op een Manhattans kantoor van Homeland Security, de Amerikaanse Binnenlandse Veiligheidsdienst, om informatie en advies te krijgen over het veranderen van mijn visum van een B2 (toerist) naar een J2 (familiestatus, voor iemand die getrouwd is met een J1 visumhouder – in dit geval mijn lief). Ik had vooraf een afspraak gemaakt, formulieren gegoogled en die allemaal uitgeprint, kopietjes gemaakt van alle papieren die misschien relevant zouden zijn om bij te voegen: trouwakte, paspoort.
Het enige dat ik van Homeland Security nodig had, was antwoord op de hamvraag: welke formulieren en documenten heb ik precies nodig om deze aanvraag tot statusverandering in te dienen?
De kleine dikkerd achter de balie snapt er niks van. ‘Waar kan ik u mee van dienst zijn?’ begint ze het consult. Ik zeg: ‘Ik wil een aanvraag indienen om mijn visum te veranderen van een B2 naar een J2, en ik vroeg me af welke formulieren ik daar precies voor nodig had.’
- ‘Hoe bedoelt u precies?’
- ‘Ik bedoel, ik heb nu een B2 toeristenvisum, maar ik ben onlangs getrouwd met een J1 visumhouder, en dat betekent dat ik in aanmerking kom voor een J2 familiestatus. Ik wil mijn status dus veranderen. Hoe pak ik dat het beste aan?’
De vierkante mevrouw kijkt naar mijn visum. ‘Maar uw visum is nog lang niet verlopen!’
- ‘Dat weet ik,’ zeg ik. ‘Ik kom mijn huidige visum niet verlengen; ik wil mijn status veranderen. Hoe eerder ik mijn J2 status heb, hoe eerder ik een sofinummer kan aanvragen. En dan kan ik op zoek naar werk.’
- ‘Maar het is pas oktober,’ zegt de mevrouw. ‘Uw visum is nog geldig tot in januari 2010.’
- ‘Dat weet ik,’ zeg ik. ‘Ik ben hier niet om mijn B2 visum te verlengen; ik ben hier om een aanvraag in te dienen voor een ander visum, een andere status.’
- ‘Wat voor status dan?’ zegt de mevrouw.
- ‘Een J2.’
- ‘Waarom zou u een J2 visum willen aanvragen? Uw B2 visum is nog lang niet verlopen!’ zegt de mevrouw.
Dit kon nog wel even duren. Maar daar heeft de mevrouw helemaal geen zin in. Achter me staan nog eens negenennegentig stumpers in de rij, en de nabije toekomst belooft een koffiepauze: de mevrouw heeft wel wat beters te doen. ‘Wat voor formulieren heeft u bij zich?’ zucht ze. Ik laat haar de formulieren zien die ik online gevonden heb: ik heb alles geprint waarin iets staat over statusverandering. ‘Vul deze maar in. Mocht u nog vragen hebben: het staat allemaal in dat formulier.’ De mollige vingers van de mevrouw graaien naar een van de formulieren die ik op de balie heb neergelegd. Ze perst het pulp uit de pagina’s die zuchten onder het geweld; als ze haar vingers weer ontspant, zie ik dat ze kuiltjes heeft waar je knokkels hoort te zien. ‘Zorg dat u de administratiekosten betaalt, anders wordt uw aanvraag niet in behandeling genomen.’ Met pen trekt ze een onhandige cirkel om een bedrag op een van de gekreupelde pagina’s.
- ‘Weet u zeker dat dit het goede formulier is?’ probeer ik nog een keer. ‘Ik bedoel, ik heb dit formulier alleen maar van internet geplukt omdat er iets in staat over J1 visa. Er staat nergens wat in over J2 visa. Is dit het enige formulier dat ik hoef in te vullen?’
- ‘Lees het formulier thuis nog eens door, alles wat u moet weten staat erin. Ik ben blij dat ik al uw vragen heb beantwoord. Volgende!’ De mevrouw is er klaar mee. En voordat ik er erg in heb, sta ik weer buiten. Geen idee wat ik moet doen.
Dus ik vul het formulier in dat de mevrouw heeft uitgekozen; ik voeg alle documenten bij waar dat formulier om vraagt; ik schrijf een begeleidende brief, betaal $ 300 aan administratiekosten en stuur alles op naar de Amerikaanse Immigratiedienst (USCIS), ergens in Vermont.
Oktober wordt november; december komt en gaat. Met januari arriveert een blauwe brief. Het is een mededeling van USCIS, ergens in Vermont. Mijn aanvraag is onvolledig. Een blijkbaar nogal cruciaal formulier ontbreekt: een getuigschrift, in te vullen door de J1 visumhouder, waarin wordt aangetoond dat ik in aanmerking kom voor de felbegeerde J2 Exchange Visitor Status. Waarom is dit de eerste keer dat ik hoor van het bestaan van dit formulier?
Intussen is het 22 februari 2010. Een dag na mijn eerste snowboard-avontuur. Ik ruik naar reuzenmenthos, met dank aan de dubbele laag tijgerbalsem in al mijn bespierpijnde hoeken en gaten. We zijn anderhalve maand verder sinds ik USCIS het ontbrekende formulier heb opgestuurd – en een dikke drieënhalve maand verder sinds ik mijn aanvraagprocedure gestart ben.
Ik ben van kastje naar de muur en terug gestuurd door visumvoorzieners die allemaal doorlopend op het punt van zenuwinzinking lijken te staan; ik ben eindeloos in de wacht gezet; als ik al werd doorverbonden met een ambtenaar van de Immigratiedienst, dan kon ik ze nog met geen drie dagen waterboarden overhalen om enige informatie over mijn procedure te delen – USCIS weigert zelfs te onthullen of mijn aanmelding nu wel compleet is. ‘Er zijn nog geen 60 dagen voorbijgegaan sinds we uw getuigschrift hebben ontvangen, mevrouwtje. Uw aanvraag wordt verwerkt in Vermont,’ herhalen ze net zo lang tot ik ze bedank voor hun tijd en ophang. Ik geef het op. Ik geef me over. Ik leer het langzaam. Ik wacht wel.
Het ziet er zo moeiteloos uit, op tv. In Coming To America heeft Eddy Murphy al een vaste baan nog voordat zijn koninklijke penis ook maar kans heeft gezien om weer vies te worden. Je hoort niemand in The Godfather ooit klagen dat ze in de wacht staan bij de IND. De Corleones hoeven nooit door een kwartier aan ingeblikte symfonische rock te tandenknarsen. Misschien doet Marlon Brando de Immigratiedienst een aanbod dat ze niet kunnen afslaan. Misschien overtuigt Al Pacino de ambtenaren dat ze beter nooit meer partij kunnen kiezen tegen de familie – echt nooit meer. Hoe dan ook, het is een grote welkomstmat – doe alsof je thuis bent.
Het goeie, ouwe Amerika van voor de aanslagen van 11 September. Waar kansarme Tsjechoslovaakse meisjes het konden schoppen tot minister van Buitenlandse Zaken en Oostenrijkse Eiken konden verweken naar Californische Governators. Ik vermoed dat Arnold Schwarzenegger en Madeleine Albright niet door dezelfde procedure heen zijn gegaan als ik. Op de een of andere manier denk ik niet dat ze zich door dagen, dan weken, dan maanden van ongeïnformeerd wachten sleepten. Ik kan me niet voorstellen dat Albert Einstein, Irving Berlin, of Ang Lee, of zelfs Martina Navratilova ooit zijn gemangeld door de Immigratiedienst. Had ik maar ergens echt talent voor! Al deze mensen hoefden in elk geval niet langs het xenophobe ontmoedigingsbeleid van Homeland Security – die organisatie is heel erg van na 11 September.
Misschien waren de dingen vroeger domweg eenvoudiger; misschien waren de mensen domweg slimmer dan ik. Misschien waren het wel natuurtalenten, die op gevoel meteen over de pistes van de Immigratiedienst naar beneden zeilden. Net als bij snowboarden is grip krijgen op het systeem ongetwijfeld iets dat je kunt leren. Misschien gaat iedereen wel precies hetzelfde onderuit, de eerste paar keer. Misschien vergeet je alle pijn aan je stuitje zodra je onderaan de berg aankomt. Ik weet het niet. Ik weet wel dat ik tot die tijd maar beter voorbereid kan zijn op een goed rondje mangelen.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment