Friday, December 4, 2009
Little Shop Of Horrors II – Several Species Of Small Furry Animals Gathered Together in a Cave and Grooving With a Pict
Several Species Of Small Furry Animals Gathered Together in a Cave and Grooving With a Pict – Pink Floyd
De eeuwenoude dame in het Newyorkse Museum of Natural History houdt het gewei omhoog in haar gerimpelde hand en schudt er triomfantelijk mee, als een trofee voor de doorgroefden. 'Het zit zo: dit is geen boom – hoewel het er verdacht veel uitziet als een boom, vinden jullie ook niet? Het ziet er uit als een stuk bast begroeid met mos. Maar het is eigenlijk bot, en het groeit rechtstreeks uit de schedel van de eland. En als de eland in een gevecht verzeild raakt, dan breekt zijn gewei soms af. Zomaar, zo!' Ze maakt een opmerkelijk lenig knak-gebaar met beide handen. Rijt! Angstige schoolreis-gezichtjes staren naar de dame vanaf heuphoogte, hangen ademloos aan haar lippen. Veertigplus ogen glimmen van opwinding – inclusief de mijne. Uiteengereten geweien! Vijandige elanden, de donzige lippen schuimbekkend in martelende pijn, hun schedels opengetrokken en natglimmend: de natuur is niks geen gezeligheid.
Achter de dame rijzen twee volgroeide eland-exemplaren de hoogte in, bevroren in mid-strijd in een kleurrijk diorama. Hun geweien zien er ongeschonden uit. Twee elanden maar liefst en dan ook nog eens wonderlijk abrupt overleden aan het begin van hun elandengevecht - wat een vondst moet dat zijn geweest voor de taxidermist!
Hun nieuwe, halfronde elandenthuis in het museum is een sneeuwbol voor reuzen. Ik verwacht half dat een gigantisch paar handen het dak van het museum licht, de bol optilt en eens goed schudt, om in verveeld vermaak toe te kijken hoe de elanden het zullen uitknokken in een sneeuwstorm. Een minuut of twee geleden liep ik, vers uit een Dinosaurushal, tegen dit groepje kinderen aan in de Hal van Noord-Amerikaanse Zoogdieren. De oeroude dame was net aan het vertellen dat een volwassen eland wel 1.580 pond kan wegen – een goeie twintigplus elfjarigen. Nu probeer ik zo onopvallend mogelijk in de buurt te blijven.
Kijk eens hoe geconcentreerd ik de pastelkleurige achtergrond bestudeer die de eeuwige arena vormt voor deze twee elanden; handen al een uur of wat samengeknepen op mijn rug, want kijken doe je met je ogen - mijn moeders waarste gemeenplaats zit er goed in. Ik ga hier niet degene zijn die per ongeluk iets breekt wat de afgelopen miljoen jaar uit een stuk heeft bestaan. Maar van binnen ben ik in alle staten. Kan dit verhaal nog aflopen zonder dood en elandenverderf?
'Nou nou, maak je maar geen zorgen, hoor', krakeelt de titelverdediger voor Beste Geweiverhaal Ter Wereld tot ieders opluchting. 'Voor een eland is zijn gewei kwijtraken net zoiets als je melktand verliezen. In de loop van de tijd groeit er gewoon weer een nieuw gewei aan.' Ze houdt het brok verslagen dier nog een keer omhoog en draait het langzaam van links naar rechts, zodat iedereen het goed kan zien. 'Zo', eindigt ze haar verhaal. 'Wie wil het aanraken?' Veertigplus handjes zwermen omhoog vanachter smalle ruggetjes, en reiken zo hoog ze kunnen, met gloeiende wangen en gretige ellebogen die afketsen op oogkassen en fontanellen. De kleinere kinderen worden bijna onder de voet gelopen in alle gewei-actie, maar ze geven geen centimeter toe en het kan ze niet schelen dat iedereen op hun tenen staat. Dit is niet het moment om kleinzerig te zijn. Een echt levend bot aanraken van een echt dood dier! Wie wil dat nou niet?
New Yorks Museum of Natural History is zo ongeveer de meest magische plek op aarde, al helemaal op dinsdagochtend. Schoolklassen vol waaieren uit over de Hal van Noord-Amerikaanse Zoogdieren, waar Grizzlyberen in bevroren poses er uitzien alsof ze elk moment uit hun besloten, zinsbegoocheld eindeloze diorama kunnen springen om mottige verwoesting aan te richten. Gezinnen struikelen over elkaar in een poging om 4 miljoen jaar oude Lucy in de ogen te kijken, terwijl sprookjesoma’s en -opa’s verkleed als gidsen verhalen van de geschiedenis van al wat is, uitgestorven en levend.
Het museum is een van die zeldzame exemplaren dat nog niet vereftelingd is: de lucht is er nog steeds een beetje bedompt en muffig, een eeuwige zweem formaldehyde, en de lange gangen en enorme zalen bieden eindeloze geheimen om te ontdekken in laag licht en hoge plafonds. Opgezette fretten, schurftig van ouderdom, hun felle poses afgezwakt na jaren van over het hoofd gezien worden; dinosauriërs die mammoethallen domineren waar levensgrote fossielen zijn rongestrooid als confetti op een kinderfeestje; ruimtes van omgekeerde hoogtevrees met indianentotems als gebeitelde hoogwerkers.
Hoe armoedig en teleurstellend is een bezoek aan de museumwinkel na dat ongelofelijke feest van eindeloze sterfelijkheid dat je vanaf alle verdiepingen krabbend en speekseltandend bij de keel grijpt. Je oren tintelen nog van de opwinding, je neus verstopt met de geur van een biljoen jaar aan evolutie, en dan sta je ineens in de overbelichte, bovenmatig stofvrije en verschrikkelijk milieuvriendelijke Museum Shop. Biologisch afbreekbare mensenhaaien zo groot als je hand lijken in de verste verte niet op de megakaken die je eerder in een van de zalen aan een plafond zag hangen. Er liggen origami-je-eigen-Cro-Magnon-pakketjes. Van hergebruikt papier. Een Mijn Eerste Opgraving met een ondermaatse tandenborstel en een piepklein schepje, waar nog precies een minidinosaurus, met een brede grijns en geperst in een zandbakje, bij past. De taaie modellen bieden ouders in een oogopslag de garantie dat de enige beroering die ze ooit zullen veroorzaken het gevoel is van gekrenkte trots, wanneer hun kinderen ze in de prullenbak mikken. Suf! De speelgoedelanden en teddyberen zijn hier ineens onverhoeds aaibaar, en wollig, ontbloot van alle bloeddorst en klauwen.
Het klopt gewoon niet. Het hele museum is erop gericht om je te laten zien dat evolutie een ongelofelijke, onthutsend voortstuwende kracht is, genadeloos pulserend door de eeuwen heen; dat alles in de natuur – groot of klein – zich toespitst op overleven, vreten, neuken, slachten, sterven, en dan weer van voren af aan begint. De museumwinkel zegt dat beren schattig zijn. Ze houden van honing.
Hoe heeft een museum met de grootste collectie aan gewervelde fossielen ter wereld (bijna een miljoen exemplaren) ooit ja kunnen zeggen tegen deze compleet onnozele winkel vol geurloze nep? Poe poe, ze hebben echt astronautenvoedsel (je kunt een gevriesdroogde boterham met ijs kopen), maar dat was altijd al geurloze nep. Heeft de politiek correcte evolutie nu ook al het museumleven op aarde in zijn klauwen?
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment