Friday, December 4, 2009
Little Shop Of Horrors I – Everything Is Free
Everything Is Free – Gillian Welsh
Zo veel opwinding op een dinsdagochtend, en dat voor maar twee piek – ik kan het bijna niet geloven. Tuurlijk, het bord bij de ingang van het New York Museum of Natural History zegt dat een enkel entreekaartje voor volwassenen is opgegroeid naar 16 dollar; maar mijn Amsterdamse vriend Victor en zijn lief Tara (op bezoek in New York na Thanksgiving bij Tara’s familie in New Jersey) weten beter. Ze hebben me meegenomen naar het museum om de Cape York meteoriet te zien. Die is 4,5 biljoen jaar oud en zo ontiegelijk zwaar dat de constructie waar hij op rust door de vloer heen moet, helemaal tot op het vast gesteente onder het museumgebouw. En het mooiste van alles: je mag ‘m gewoon aanraken. Of, Victors plan: likken. Op naar het museum dus, om de meteoriet te likken.
Tara heeft niet alleen jaren in New York gewoond; ze weet, als Jersey meisje, dingen waar de gemiddelde import-New Yorker nooit achter komt.
Bijvoorbeeld dat de ticketprijs voor het Museum of Natural History helemaal niet vaststaat. Die 16 dollar is een richtlijn, een idee voor een entreeprijs, zegt ze, en inderdaad: de oplettende kijker haalt precies die informatie uit de kleine letters onderaan het bord. Als je minder wilt betalen dan de richtlijn-prijs, moet je dat even aangeven bij de kassa, zegt het bord ook nog. We besluiten om binnen te komen voor minder. Of liever: Victor en Tara besluiten, en ik scharrel achter hen aan met gloeiende wangen en die instant mix van afgunst, schaamte en meisjeskalverliefde waar ik aan ten prooi val zodra er een Amazone in de buurt is die niet bang is om te vragen om dingen die prima legaal zijn – hoewel onorthodox, en, op langere termijn, mogelijk met verwoestende gevolgen voor (in dit geval) het voortbestaan van het museum. We kunnen toch niet zomaar zonder te betalen naar binnen? piep ik nog. Wat als iedereen bedenkt dat ze niet de volle mep hoeven neer te leggen? Wat als niemand nog ergens voor zou betalen, ooit? Wat als het museum failliet gaat en dan is het allemaal onze schuld? Wat als de kassamedewerker ons in het gezicht spuugt bij het zien van zo veel disrespect voor een triljoen jaar aan evolutie? Of wat als de rij achter ons het recht in eigen hand neemt en over ons heen stampt op zoek naar letterlijke vergelding? Geef me een willekeurige groep mensen, en het is een volksgericht in de dop.
Ik probeer zo hard mogelijk om mijn aarzeling af te glazuren met moraliteit. Dan hoef ik niet na te denken over de echte reden van mijn gesputter: diep van binnen ben ik nogal een lafaard. En al helemaal als het op dingen kopen aankomt. Ik ben een van die mensen die altijd overal de volle prijs betaalt voor alles, zonder slag of stoot. Ik vraag nooit om korting, ook niet als er duidelijk iets beschadigd of kapot is aan het spul dat ik op het punt sta te kopen. Ik heb geen levensovertuiging of iets dergelijks om die betaal-nou-maar-gewoon-dan-ben-je-ervan-af-mentaliteit te verklaren. Ook geen diepgeworteld jeugdtrauma. Het rare is dat ik in het algemeen niet bang ben om me de hoon of minachting van vreemden op de hals te halen. Ik schaam me ook niet snel – ik laat weinig gelegenheid voorbijgaan om mezelf voor gek te zetten in het openbaar. Maar ik krijg het niet voor elkaar om naar een verkoper te stappen en te zeggen: 'Hey, ik neem dit spul graag van je over, voor de helft. Wat zeg je ervan?' Mijn oren branden alleen al bij de gedachte. Ik schiet mezelf liever in de knieschijf; ik kan er niet bij hoe onverschrokken Tara en Victor moeten zijn dat ze zomaar, zonder met hun ogen te knipperen, over prijzen kunnen onderhandelen.
Het is heel eenvoudig, zegt Tara. Zij is een onderbetaald kunstenaar die eens in de zo veel tijd graag wat cultuur opsnuift. Als ze het geld had, zou ze overal voor betalen. Maar ze heeft het geld niet, dus wat voor keus heeft ze dan? Het kan toch niet zo zijn, zegt ze, dat mensen die een blik op de Cape York meteoriet niet kunnen betalen, het automatisch niet verdienen om hem te zien? Of wel soms? Daar heb ik niet van terug. Mijn vrienden halen hun schouders op, vrij en stoutmoedig, en zetten het met rechte rug en opgeheven hoofd op een lopen richting de dichtstbijzijnde kassa – met mij angsthaastig in hun kielzog. Tara kondigt bij de balie aan dat we graag een kleinere donatie willen maken dan de richtlijn-prijs. De kassadame vraagt enkel hoe veel we willen betalen. Wanneer Tara zes dollar neerlegt voor ons drieën, neemt de dame die zonder omhaal aan en vraagt of we een plattegrond willen. We delen er eentje en weg zijn we – volle kracht vooruit naar de meteoriet!
Ik ben een minuut of twee licht in mijn hoofd ervan; het voelt alsof ik een cultuurmisdaad heb gepleegd; alsof ik een evolutionare kraak heb gezet. Ben ik dit echt? Al sjacherend op weg naar de oorsprong van de mens? Maar een diorama of wat later is die sensatie weggeëbd en in haar plaats borrelt een onbesuisde, glorieuze nieuwsgierigheid naar de wonderen van het bestaan waarvan dit museum de sluiers oplicht. Ik neem mezelf plechtig voor dat ik de volgende keer dubbel betaal. Voor nu wil ik zo veel mogelijk indrukken opdoen. En daar sta ik dan. Te kijken naar Victor, die op het punt staat om de Cape York meteoriet te likken – voor twee piek per stuk. Gezellig!
Little Shop Of Horrors II – Several Species Of Small Furry Animals Gathered Together in a Cave and Grooving With a Pict
Several Species Of Small Furry Animals Gathered Together in a Cave and Grooving With a Pict – Pink Floyd
De eeuwenoude dame in het Newyorkse Museum of Natural History houdt het gewei omhoog in haar gerimpelde hand en schudt er triomfantelijk mee, als een trofee voor de doorgroefden. 'Het zit zo: dit is geen boom – hoewel het er verdacht veel uitziet als een boom, vinden jullie ook niet? Het ziet er uit als een stuk bast begroeid met mos. Maar het is eigenlijk bot, en het groeit rechtstreeks uit de schedel van de eland. En als de eland in een gevecht verzeild raakt, dan breekt zijn gewei soms af. Zomaar, zo!' Ze maakt een opmerkelijk lenig knak-gebaar met beide handen. Rijt! Angstige schoolreis-gezichtjes staren naar de dame vanaf heuphoogte, hangen ademloos aan haar lippen. Veertigplus ogen glimmen van opwinding – inclusief de mijne. Uiteengereten geweien! Vijandige elanden, de donzige lippen schuimbekkend in martelende pijn, hun schedels opengetrokken en natglimmend: de natuur is niks geen gezeligheid.
Achter de dame rijzen twee volgroeide eland-exemplaren de hoogte in, bevroren in mid-strijd in een kleurrijk diorama. Hun geweien zien er ongeschonden uit. Twee elanden maar liefst en dan ook nog eens wonderlijk abrupt overleden aan het begin van hun elandengevecht - wat een vondst moet dat zijn geweest voor de taxidermist!
Hun nieuwe, halfronde elandenthuis in het museum is een sneeuwbol voor reuzen. Ik verwacht half dat een gigantisch paar handen het dak van het museum licht, de bol optilt en eens goed schudt, om in verveeld vermaak toe te kijken hoe de elanden het zullen uitknokken in een sneeuwstorm. Een minuut of twee geleden liep ik, vers uit een Dinosaurushal, tegen dit groepje kinderen aan in de Hal van Noord-Amerikaanse Zoogdieren. De oeroude dame was net aan het vertellen dat een volwassen eland wel 1.580 pond kan wegen – een goeie twintigplus elfjarigen. Nu probeer ik zo onopvallend mogelijk in de buurt te blijven.
Kijk eens hoe geconcentreerd ik de pastelkleurige achtergrond bestudeer die de eeuwige arena vormt voor deze twee elanden; handen al een uur of wat samengeknepen op mijn rug, want kijken doe je met je ogen - mijn moeders waarste gemeenplaats zit er goed in. Ik ga hier niet degene zijn die per ongeluk iets breekt wat de afgelopen miljoen jaar uit een stuk heeft bestaan. Maar van binnen ben ik in alle staten. Kan dit verhaal nog aflopen zonder dood en elandenverderf?
'Nou nou, maak je maar geen zorgen, hoor', krakeelt de titelverdediger voor Beste Geweiverhaal Ter Wereld tot ieders opluchting. 'Voor een eland is zijn gewei kwijtraken net zoiets als je melktand verliezen. In de loop van de tijd groeit er gewoon weer een nieuw gewei aan.' Ze houdt het brok verslagen dier nog een keer omhoog en draait het langzaam van links naar rechts, zodat iedereen het goed kan zien. 'Zo', eindigt ze haar verhaal. 'Wie wil het aanraken?' Veertigplus handjes zwermen omhoog vanachter smalle ruggetjes, en reiken zo hoog ze kunnen, met gloeiende wangen en gretige ellebogen die afketsen op oogkassen en fontanellen. De kleinere kinderen worden bijna onder de voet gelopen in alle gewei-actie, maar ze geven geen centimeter toe en het kan ze niet schelen dat iedereen op hun tenen staat. Dit is niet het moment om kleinzerig te zijn. Een echt levend bot aanraken van een echt dood dier! Wie wil dat nou niet?
New Yorks Museum of Natural History is zo ongeveer de meest magische plek op aarde, al helemaal op dinsdagochtend. Schoolklassen vol waaieren uit over de Hal van Noord-Amerikaanse Zoogdieren, waar Grizzlyberen in bevroren poses er uitzien alsof ze elk moment uit hun besloten, zinsbegoocheld eindeloze diorama kunnen springen om mottige verwoesting aan te richten. Gezinnen struikelen over elkaar in een poging om 4 miljoen jaar oude Lucy in de ogen te kijken, terwijl sprookjesoma’s en -opa’s verkleed als gidsen verhalen van de geschiedenis van al wat is, uitgestorven en levend.
Het museum is een van die zeldzame exemplaren dat nog niet vereftelingd is: de lucht is er nog steeds een beetje bedompt en muffig, een eeuwige zweem formaldehyde, en de lange gangen en enorme zalen bieden eindeloze geheimen om te ontdekken in laag licht en hoge plafonds. Opgezette fretten, schurftig van ouderdom, hun felle poses afgezwakt na jaren van over het hoofd gezien worden; dinosauriërs die mammoethallen domineren waar levensgrote fossielen zijn rongestrooid als confetti op een kinderfeestje; ruimtes van omgekeerde hoogtevrees met indianentotems als gebeitelde hoogwerkers.
Hoe armoedig en teleurstellend is een bezoek aan de museumwinkel na dat ongelofelijke feest van eindeloze sterfelijkheid dat je vanaf alle verdiepingen krabbend en speekseltandend bij de keel grijpt. Je oren tintelen nog van de opwinding, je neus verstopt met de geur van een biljoen jaar aan evolutie, en dan sta je ineens in de overbelichte, bovenmatig stofvrije en verschrikkelijk milieuvriendelijke Museum Shop. Biologisch afbreekbare mensenhaaien zo groot als je hand lijken in de verste verte niet op de megakaken die je eerder in een van de zalen aan een plafond zag hangen. Er liggen origami-je-eigen-Cro-Magnon-pakketjes. Van hergebruikt papier. Een Mijn Eerste Opgraving met een ondermaatse tandenborstel en een piepklein schepje, waar nog precies een minidinosaurus, met een brede grijns en geperst in een zandbakje, bij past. De taaie modellen bieden ouders in een oogopslag de garantie dat de enige beroering die ze ooit zullen veroorzaken het gevoel is van gekrenkte trots, wanneer hun kinderen ze in de prullenbak mikken. Suf! De speelgoedelanden en teddyberen zijn hier ineens onverhoeds aaibaar, en wollig, ontbloot van alle bloeddorst en klauwen.
Het klopt gewoon niet. Het hele museum is erop gericht om je te laten zien dat evolutie een ongelofelijke, onthutsend voortstuwende kracht is, genadeloos pulserend door de eeuwen heen; dat alles in de natuur – groot of klein – zich toespitst op overleven, vreten, neuken, slachten, sterven, en dan weer van voren af aan begint. De museumwinkel zegt dat beren schattig zijn. Ze houden van honing.
Hoe heeft een museum met de grootste collectie aan gewervelde fossielen ter wereld (bijna een miljoen exemplaren) ooit ja kunnen zeggen tegen deze compleet onnozele winkel vol geurloze nep? Poe poe, ze hebben echt astronautenvoedsel (je kunt een gevriesdroogde boterham met ijs kopen), maar dat was altijd al geurloze nep. Heeft de politiek correcte evolutie nu ook al het museumleven op aarde in zijn klauwen?
Little Shop Of Horrors III – Little Shop Of Horrors
Little Shop Of Horrors – Theme Song Little Shop Of Horrors
Alles is nog niet verloren. Twee blokken bij het New York Museum of Natural History vandaan vind je de winkel die eigenlijk de museumwinkel had moeten zijn – en het zou per direct worden ingesteld als officiële museumwinkel, als Tim Burton of David Cronenberg de baas van het museum was. Maxilla and Mandible, Ltd. is in 1983 geopend door een voormalig nachtwaker van het museum. Of zo gaat het verhaal. Ik zie het helemaal voor me: een vastberaden visionair die langzaam maar zeker, over een periode van jaren, met een lepel, in het holst van de nacht, een ondergrondse gang vanonder het museum heeft uitgetunneld tot hij recht onder de winkel uitkwam. Ik stel me voor dat hij zijn zakken in het begin vult met klein spul, kostbaarheden uit het stoffig museummagazijn die niet langer tentoonstaan en langzaam worden weggevreten door tandeloze vergetelheid. Later wordt hij roekelozer en bevrijdt hij kleine, opgezette zoogdieren uit hun zorgvuldig gegroepeerde habitats in sommige van de slechter verlichte zalen. Hij steekt ze voorzichtig onder zijn grote jas en wandelt onopgemerkt naar de dichtstbijzijnde uitgang.
Er gaan jaren overheen voordat iemand de ontbrekende dieren mist; op een dag wijst een klein jongetje of meisje naar een afdruk van kleine pootjes op de stoffige bodem achter het glas. Het kind trekt aan een volwassen mouw en vraagt: 'Mam, waar gaat een gordeldier naartoe als hij moet plassen?'
Nou, dat gaat dus naar Maxilla and Mandible, waar het zich heeft opgekruld en nu achter de toonbank aan het plafond hangt. Naast hem hangt een glazig kijkende fret die twijfelt of hij het gordeldier moet bespringen of maken dat hij wegkomt. De hele winkel is een spannend willekeurig eerbetoon aan alles wat met natuurlijke overblijfselen te maken heeft. Op rekken van vloer tot hoog plafond zijn manden volgestapeld met hondentanden, teennagels van emoe, en mineralen; kever- en vlindercollecties hangen aan de muur; plastic dino’s liggen gebroederlijk naast fossiele haaientanden, een gipsen afgietsel van een bavianenhoofd, slangenwervels, en een stapel kippenpoten die samentrekken en ontspannen als je aan de uitstekende pees trekt en weer loslaat; posters geven een overzicht van de evolutie en de anatomie van de mens; een in zijn geheel gevriesdroogde muis in een glazen kubus lonkt naar het zwarte kapucijneraapje met het witte hoofd dat zich afvraagt hoe het hier in hemelsnaam terecht is gekomen; een kamelenschedel (in twee losse delen) zit naast het gekrompen mensenhoofd – helaas, zegt de jongen achter de toonbank, het hoofd is niet echt.
Het was ooit onderdeel van de set van een jaren tachtig horrorfilm. Maar het gerucht gaat, zegt hij, dat er in de begindagen van de winkel wel een echt hoofd op het rek heeft gelegen – tot iemand het kocht. In Maxilla and Mandible is alles echt, tenzij op het prijskaartje nadrukkelijk iets anders staat.
Een stel nieuwe klanten belt aan, een man met een klein meisje. Bij binnenkomst wijst hij haar op de verzameling 3 miljoen jaar oude fossielen van garnalen, en op de opgezette berenkop. Het meisje aait de beer heel voorzichtig over het hoofd, en laat haar vingers o-zo-behoedzaam langs de tanden glijden. Dan gaat ze op haar knieën zitten en begint druk te zoeken in een mand op de vloer, gevuld met een breed assortiment aan dinosarusbotten.
Met het stel komt ook een gedrongen gast de winkel in. Hij walst rechtstreeks naar de kassa waar hij stopt, naar voren leunt en de verkoper een volle minuut aanstaart. Dan dreunt hij: 'EEN HEE… EEN… EEN… EEN HELE F…' Hij wiegt een beetje heen en weer, alsof het uitpersen van de woorden hem ook een hele toer oplevert om in balans te blijven. De winkelhouder poetst de kubus op waarin de muis op zijn achterpootjes staat, de voorpootjes voor zijn borst omhoog geheven, als een bokser. 'EEN HELE FIJNE DAG GEWENST!' weet de gast uit te spugen. Hij draait zich abrupt om en mangelt de straat weer op. De verkoper haalt zijn schouders op als de deur achter hem dichtvalt. 'Kijk eens, Layla, het is Marcel, uit Friends', zegt de man in de winkel. 'Zie je het kleine aapje daarboven?' Maar het meisje gaat volledig op in de glazen kolfjes met bliksem die in zand is ingeslagen. 'Wanneer bliksem inslaat in de woestijn, wordt het zand zo heet dat het smelt en weer aan elkaar klontert om de bliksem heen. Wat je dan krijgt is een hol buisje in de vorm van de bliksemflits', legt de winkeljongen uit. Hij draait zich weer naar mij. 'Ik heb er altijd van gedroomd dat ik in deze winkel kon werken', zegt hij. 'Al vanaf dat ik klein was en mijn vader me hier mee naartoe nam.' Hij houdt de gevriesgroogde muis omhoog naar het licht, een trofee voor eeuwig leven en dood.
Ik koop uiteindelijk zaadjes waarmee ik mijn eigen vleesetende plant kan kweken (de natuurlijke manier om van de vliegenplaag in je appartement af te komen, belooft de verpakking. I dacht, als mijn lief de wetenschapper het plantje wat aan kan sporen, is het misschien ook een heel natuurlijke manier om van de rattenplaag in de stad af te komen) en een klein zilveren armbandje met aaneengeregen ceramieken tanden uit de veertiger jaren die door de eigenaar van de winkel uit een voormalig tandartsenpraktijk zijn getrokken. Hoewel het voor een geanimeerde dialoog zorgt met de winkelhouder, is het armbandje buiten de winkel gek genoeg een beetje een converstatiestopper. 'Ach, wat een schattig armba… Ewwww! Zijn dat echte tanden?'
Maxilla and Mandible is een museumwinkel voor natuur en volkenkunde zoals een museumwinkel voor natuur en volkenkunde hoort te zijn. Net als de natuur is het niet voor tere zielen. Het is voor diegenen die beseffen dat alles wat leeft een begin en een einde heeft – en een leven na de dood kan hebben, gewoon bij je thuis op de vensterbank.
Subscribe to:
Posts (Atom)