Friday, January 29, 2010

Television Man


Television Man - Talking Heads

De meneer op televisie, of beter: de acteur die in de reclameboodschap een dorpskapper op Main Street voorstelt, zit met zijn handen in het haar. De eenpits middenstander dreigt te worden weggedrukt door een superketen die zich pal naast hem heeft gevestigd – in dit geval een kappersdynastie die knipbeurten voor zes dollar het stuk belooft. De glimmende grootondernemer knijpt zich alvast in de pootjes en wrijft zijn snor op bij de gedachte aan zo veel onontgonnen kleinsteeds haar. Daar kan geen kleine kwaliteitsondernemer mee concurreren!
Je ziet het afgrijzen zwoegen op de barbier zijn gezicht. Hoe kan hij deze beursgenoteerde tsunami aan bodemprijzen overleven? Alleen al aan buitenverlichting en stromend water is hij per klant zes dollar kwijt. Maar de Amerikaanse eigenwerker is niet voor een gat te vangen. Hij spoedt zich naar Office Depot, een superketen van kantoorbenodigdheden. Daar, bij de bloknootmogol die er eigenhandig voor heeft gezorgd dat het dorpswinkeltje in kantoorartikelen het jaar ervoor failliet ging, haalt onze knippende mkb’er tegen bodemprijs een paar stiften en een vaandel. Hij schrijft iets op het vaandel en spijkert het tegen de voorgevel van zijn buurtkapper: ‘Wij repareren mislukte zes-dollar-knipbeurten.’
In het volgende beeld is de superkapper failliet. De ramen zijn dichtgespijkerd. Alle medewerkers ontslagen. Starbucks en Dunkin’ Donuts hebben hun geplande investeringen in het dorp haastig ingetrokken. De barbier grijnst breed. Main Street verslaat Wall Street. Pak aan, corporate America! En dat allemaal dankzij de bodemprijzen van Office Depot. Bedankt, corporate America!

Amerika is een vat vol tegenstrijdigheden. De vleesgeworden paradox. Of, zo kan het ook, Amerika is een draaikont. Het ligt er maar net aan voor wie je het schrijft. Feit blijft dat de buurtkapper-reclame van Office Depot die paradox in krap een halve minuut vervleest. Office Depot (maar ook andere megaketens als Walmart, K-Mart, Staples, Target) adverteert met groot = goedkoop = goed. Bodemprijzen voor papier redden de kleine man, en kleine mannen, daar is Amerika groot mee geworden. Het lullige is alleen dat Office Depot de kijker in dezelfde adem meegeeft dat groot = goedkoop = slecht. De duivelse groothandelskapper, beursgenoteerde verpersoonlijking van het kwaad, die ruïneert niet alleen de buurtkapper maar ook nog eens het haar van de kleine man. Wat was er ook weer zo geweldig aan de goedkope, niet-mee-te-concurreren-prijs van grote bedrijven? Oh, en dan droomt de buurtkapper er uiteraard nog van om ooit te regeren over zijn eigen beursgenoteerde kappersdynastie. Wat was er ook weer zo ellendig aan de goedkope, niet-mee-te-concurreren-prijs van grote bedrijven? Lastig.

Televisie is een geweldige plek om precies die Amerikaanse ongerijmdheid in al zijn naaktheid te bewonderen. En van alle figuurlijke naaktheid op televisie is reclame-televisie het meest confronterend. De vergeten puist op de geretoucheerde draaikont. Of, zo kan het ook, de blote tieten, de klaarkom-scène, de zwaffel. Dat ligt er maar net aan voor wie je het schrijft.
Natuurlijk geldt die inzichtelijke bloterij niet voor alle reclames: vergeet de universele promoties van het type Swiffer of l’Oréal. Die advertenties zijn wereldwijd hetzelfde en de enige paradox die je breed lachend tegen de borst stuit, is Sarah Jessica Parker. De televisiester laat eerst iemand anders zwanger zijn van haar baby en vervolgens geen mediamoment voorbijgaan om te verkondigen dat ze zo lekker naturel in het strakke vel zit – aan haar lijf misschien geen onflatteuze zwangerschap, maar ook geen Botox polonaise. Intussen is ze in de l’Oréal reclame met de digitale kwast bijna onherkenbaar opgeschilderd tot een soort Sarah Jessica Marker. Maar goed. Bij de universele reclames van multinationals zit je dus op zich goed voor een rondje hypocrisie, maar dat is niet waar het in de Amerikaanse paradox om draait.

Waar de kleren uit gaan, is in de reclames van echt Amerikaanse bedrijven, gemaakt voor echte Amerikanen. Die leggen feilloos de vinger op dat complexe geheel van organisatie versus eenling, de voortdurende wrijving tussen het bereiken van de zo reusachtige Amerikaanse Droom en het beschermen van de heel persoonlijke Amerikaanse waarden. Op de een of andere manier komen de kollosale bedrijven volkomen natuurlijk weg met het samenbrengen van onverenigbare tegenstellingen.

Neem autofabrikant General Motors. Jarenlang verlies gedraaid, slecht management, onderbetaalde werknemers, overbetaalde niet-werknemers en torenhoge bonussen voor de pakken aan de top. Dat kon niet goed gaan. En inderdaad, de economische crisis van het afgelopen jaar heeft het ultra-Amerikaanse bedrijf de nek om gedraaid. Toch geen buy out, wel een faillissement en uiteindelijk een overname door de Amerikaanse overheid. In de doorstart sneuvelden drie van de zeven merken die het bedrijf groot hebben gemaakt, en god weet hoe veel banen. Maar er liggen nog heel wat auto’s in de schappen. Eind 2009 verschijnt van General Motors een ‘faillissementsreclame’ op tv. Het einde van de Amerikaanse Droom. Of toch een nieuw begin? General Motors weet het wel.

‘We zijn hier niet getuige van het einde van de Amerikaanse Auto. We zijn getuige van het nieuwe begin van de Amerikaanse Auto,’ verzekert een betrouwbare mannenstem. In beeld de grotestadsindustrie van het bedrijf (een skyline, een GM-fabriek, duizenden forensende werkers stappen uit de metro en haasten zich op overvolle stoepen; we zien de assemblagelijn en een parkeerplaats vol gloedjenieuwe auto’s). Het beeld wordt slim afgewisseld met al wat Amerikaans en goed is: een atleet met een prothesebeen, een ijshockeyer dubbelgeklapt op het ijs, een American football speler die op het punt staat de belissende pass te maken. Haalt de gemankeerde atleet de finish? Kan de hockeyer nog overeind komen? Wordt de pass een doelpunt? Mij heb je. Ik zit met popcorn in de aanslag te kijken. Rocky, in één minuut twee. Grote vraag is: wordt het Rocky I (Stallone verliest het gevecht, maar wint de morele strijd) of Rockies II tot en met VI (Stallone wint het gevecht; er is geen morele strijd)?

‘Onszelf opnieuw uitvinden is de enige manier om door te gaan. En doorgaan, dat zullen we,’ zoemt de stem. Toch geen Rocky: General Motors gaat voor Yoda en Star Wars. Yoda? Als ze dan toch op de Star Wars toer gaan, is General Motors dan niet eerder de Darth Vader van het verhaal? Of op zijn minst die ene gast die het alleen maar om het geld te doen is?
Intussen in beeld: een hechte gemeenschap die de houten gevel van een nieuw huis overeind trekt, samen. Een zorgeloze gezinshond met kop en tong uit het raam van de zorgeloze gezinsauto. Een saamhorig voetbalstadion vol kleine mannen. En dan in korte flitsen: de eerste maanlanding, Mohammed Ali, een vlinder, American football spelers in een kluit op de grond. ‘Dit is niet het einde van onze zaak. We gaan terug naar het hart van onze zaak,’ orakelt de stem.

Wat heb ik zojuist gezien? Een failliet bedrijf dat zichzelf naadloos op gelijke voet stelt met de grootst mogelijke menselijke overwinning: die van de mens op zichzelf. (En met de grootste kassuccessen in de filmindustrie van de afgelopen dertig jaar.) Ik zit te kijken naar een totaal ontmenselijkt bedrijf dat op alle punten heeft gefaald en dat zichzelf nu vergelijkt met de dappere eenling – beenloze hardloper, Rocky Balboa, Luke Skywalker. Gewone jongens die naar de sterren reiken. Echte mensen, die soms verliezen. Die vallen voordat ze weer opstaan. Maar die altijd blijven vechten voor waar ze in geloven. De kleine man die Amerika groot heeft gemaakt. De Amerikaanse droom. Dat is General Motors, volgens General Motors.

Office Depot zegt dat megabedrijven de goeien zijn. Ze helpen de kleine man om megabedrijven uit de weg te ruimen. Omdat megabedrijven de slechteriken zijn. General Motors zegt dat megabedrijven en de kleine man een en dezelfde zijn. Ze zijn Darth Vader, Luke Skywalker, Han Solo, de man die het alleen om het geld te doen is, de robots, die harige gast en de gouden bikini, allemaal in één. Dat is de Amerikaanse padarox in een notendop. De levensgrote onderneming die de kleine man op handen draagt terwijl hij hem de kleine nek omdraait. De kleine man die de superketen vervloekt die zijn buurtwinkel wegconcurreert – ieder weekend weer, met het hele gezin in de rij voor de superkassa. De kleine man die liever failliet gaat dan nee zegt tegen de groothandel en een cent te veel betaalt voor zijn consumptiegoederen. Die tegelijkertijd zijn ene vuist schudt naar het boze geld van Wall Street en met de andere naar zijn deel graait.

De vraag is: wie probeert in dit verhaal de kleine man kapot te maken? De overheid? Overheidsbemoeienis is een van de grootste angsten van de gemiddelde Amerikaan. Geen belastingen! Maar in zijn State of the Union wees Barack Obama er eind januari nog maar eens op dat juist de kleine man zo veel heeft gehad aan de overheidsbemoeienis van het afgelopen jaar.
Wall Street? Maar Wall Street geeft de kleine man goedkoop papier, en goedkope knipbeurten, en betaalbare kleren en boodschappen en verzekeringen. Wall Street zorgt dat de kleine man overleeft in een tijd dat hij financieel op zijn gat ligt.
Niet de overheid, niet Walmart, en ook niet Wall Street draait Main Street de nek om – Main Street draait Main Street de nek om. En dat wisten ze op televisie allang.

Friday, January 22, 2010

Postcards From Downtown


Postcards From Downtown - Dayna Kurtz

Postkantoren in New York zijn de anus van de wereld: al wat onverteerbaar is, komt hier langs. Ik sta in de rij in een postkantoor op 104th Street in de hoop dat ik een kluit kopij naar een Nederlandse juridische uitgeverij kan opsturen. Postkantoren in New York zijn niet zomaar een anus: ze zijn de geconstipeerde anus van de wereld. Er staat altijd een rij in het postkantoor, die lusteloos doordikkedarmt van deur tot loket. Het maakt niet uit of je vroeg in de ochtend komt, of rond lunchtijd, of vlak voor sluit; de rij is er altijd en de rij wordt nooit korter. Voor elke klant die druppelsgewijs naar het driedubbele glas van de balies gesommeerd wordt, stromen er twee nieuwe binnen.

Verslagenheid en wanhoop regeren op het postkantoor. De wanhoop begint bij het moeten invullen van een obscuur aantal formulieren – voor nationale post, internationale post, voor de douane, voor eersteklaspost, expressepost, aangetekende post, kwitanties, retourneringen – allemaal met namen die zo zijn bedacht dat je met geen mogelijkheid kunt weten waar ieder formulier precies voor is. Wie weet het verschil tussen een PS Form 2976 (Customs Declaration CN 22 - Reference Only: Order from MDC using PSN 7530-01-000-9833 (9/2009)) en een PS Form 2976-A (Customs Declaration and Dispatch Note CP 72 - Reference Only: Order from MDC using PSN 7530-01-000-9834 (5/2009))?
Ik in ieder geval niet. En de deerniswekkende verzameling ansichtkaartenverstuurders om me heen ook niet. Iedereen scharrelt heen en weer tussen de rekken en probeert de blik van een van de medewerkers te vangen in de hoop op wat uitleg. Maar die komt er niet.

Hoe weet je welke formulieren je moet invullen voor een brief of pakketje, of, in mijn geval, kopij voor een juridische uitgeverij aan de achterkant van de oceaan? Dat weet je niet en je komt er ook niet achter. Ik heb geleerd om een exemplaar van alle formulieren uit de rekken op te pikken, en ik vul ze allemaal in terwijl ik in de rij sta. Stuk voor stuk. Gewoon voor het geval dat. De baliemedewerker zucht terwijl hij door de hele stapel heen bladert: ‘Dees heb ik niet nodig.. Dees ook niet… Even zien… deze en deze wel, dees kan ook wel, en kun je die nog even ondertekenen alsjeblieft?’
De beschroomde vernedering waarmee de overdosis aan formulieren vergezeld gaat, is altijd nog beter dan een ‘Oeps! Ziet ernaar uit dat u uw Domestic or International Claim vergeten bent, mevrouwtje’, of een ‘Ik heb toch ook echt een Return Receipt for International Mail van u nodig’ – waarna de baliemedeweker je zonder pardon terugstuurt naar de rekken. En daar sta je dan, geen idee wat dat voor formulieren zijn en met je post nog steeds in je handen. En met het vooruitzicht om opnieuw in de rij te moeten. Achteraan aansluiten. Verslagen. Kapitalistische bureaucratie is een mooi ding.

I sta nog geen twee minuten in de rij als er een dikke gast achter me komt staan in een jagersjas met capuchon en een blauw t-shirt. Ik kijk om en knik ter bevestiging: ik ben inderdaad het einde van de rij. Of het begin! denk ik nog, gezellig. Het t-shirt van de man is bezaaid met ondefinieerbare vlekken. Daaronder een opmerkelijk strak gesteven pantalon, messcherpe vouw, en een paar doffe maar schone bruine schoenen - dan weer wel met de veters los. De man is zo dik dat hij zijn voeten waarschijnlijk al tijden niet meer heeft gezien van bovenaf. Ik kan me voorstellen dat hij zich onmogelijk over zijn massieve zelf heen kan buigen om zijn veters te strikken. Waarom geen instappers? vraag ik mezelf vaag af. Maar ja, ik haat instappers. En slippers. En het is januari: op zeker te koud voor slippers. Hoe dan ook, de man lijkt geen last te hebben van de losse veters. Ten eerste zijn zijn voeten te vlezig om ook maar iets te merken van het gebrek aan tegendruk van zijn schoenen, en trouwens, de rest van de man heeft wel iets anders aan zijn hoofd. Ik hoor hem achter me neuriën, eerst zachtjes maar dan langzaam harder, tot ik kan verstaan wat hij zegt.

‘Is uw pak-ketje veilig om op te sturen? Hi hi! Weet u zeker dat u geen ge-vaar-lijk ma-te-ri-aal hebt in-gepakt? Kwik-zilver, ben-zi-ne, bat-te-rij-en, ex-plo-sie-ven? Hi hi hi! Is uw pak-ketje veilig om op te sturen?’ Hij zingt het bijna, als de aankondiger naast de schietbaan op de kermis. Ik kijk nog een keer achterom. De ogen van de man worden bijna tot tekenfilmproportie uitvergroot en glanzen zacht en hulpeloos achter dikke, breedgerande brillenglazen - een bril zoals mijn vader hem droeg eind jaren zeventig. Op zijn gezicht pronkt een zorgvuldig bijgehouden baardje – maar niet, zoals misschien verwacht, in jaren zeventig stijl. Hij draagt een stijl in gezichtshaar die door vakmensen een Vandyck wordt genoemd (naar de zeventiende-eeuwse Vlaamse schilder Anthony van Dyck, en sindsdien onder andere gecultiveerd door verschillende publieke figuren, ik noem een Generaal Custer). Het snor-deel van deze man zijn Vandyck is helemaal grijs; het baardje is grijs met rossige strepen. Zijn jas is wel heel erg groot.

Ik kijk gauw weer weg. De man bedenkt intussen allemaal andere materialen die gevaarlijk zijn om in te pakken. ‘Haarlak, parfum, aanstekers, nagellak… Lippen-stift, schoen-veters…’ Hij kan waarschijnlijk nog wel uren zo doorgaan, en het lijkt erop dat hij ook precies dat van plan is. Ik kijk om me heen. De andere 25 mensen in de rij doen hun best om de man te negeren. Ze staren naar een punt recht voor hun voeten en houden hun enveloppen en pakketten stevig tegen de borst gedrukt. De man begint langzaam heen en weer te wiegen, als een ouderwetse vliegtuigpropellor voordat hij goed wordt aangezwengeld. De bevlogenheid luchtdrukt tegen mijn schouderbladen. Hij praat nu steeds harder. Maar hij doet helemaal niks. Hij staat gewoon, net als iedereen hier, te wachten in de rij van het postkantoor. We zitten allemaal klem in de aars van de wereld; deze gast is begonnen met krabben.

Mijn blik dwaalt af naar een waarschuwing in rood op een van de balieramen. Er staat op dat iedereen die probeert om dit postkantoor gewapend te overvallen een gevangenisstraf van maximaal 25 jaar riskeert. De glazen ramen van de balies zijn kogelwerend. Ik weet dat omdat mijn een van mijn vriendinnen hier me dat heeft verteld. Zij werkt bij een bank in Harlem. De balieramen van banken zijn ook kogelwerend.
De vestiging waar de vriendin werkt, werd een tijdje geleden overvallen. Een van haar collega’s zat achter de balie toen een man met capuchon naar het raam liep en een klein briefje onder de sleuf door schoof. ‘Doet mij 20 + 10’, stond erop. De collega moest het twee keer lezen. Eerst dacht ze nog dat de man misschien niet kon praten, dus ze keek op en vroeg: ‘Wat is uw rekeningnummer? En mag ik uw bankpas of identiteitsbewijs zien?’ Maar de man reageerde niet. Misschien is hij doofstom, dacht de collega. Dus ze probeerde het nog eens, dit keer langzamer en met duidelijk articuleren. Maar toen schoof de man zijn jas een piepklein stukje opzij, zodat ze zijn piepklein pistool kon zien. En dan sta je ineens middenin een gewapende bankoverval.

De collega van mijn vriendin pakte een enkel briefje van 20 en een briefje van 10 uit de kassa en duwde het onder de sleuf door, naar de man; ze vouwde haar armen over elkaar heen en wachtte af. De man was zo van slag dat hij het geld pakte en maakte dat hij wegkwam, de straat op – met 30 piek op zak die hem 25 jaar de bak in gingen helpen. Hij kwam binnen als klant, en verliet de tent gezocht voor gewapende overval. Zonder er wat aan over te houden. Alleen maar omdat hij zijn eis niet duidelijk had opgeschreven.

Ik kan er niet bij hoe vrij van vrees het hoofd van de collega bleef in de hele situatie. Ze weet dat de glazen balieramen kogelwerend zijn. Niet kogelvrij; kogelwerend. Dat betekent dat een normale kogel uit een normaal pistool niet door het glas heen gaat – waarschijnlijk dan. Geen garanties. En blijkbaar is niemand bang voor afketsende kogels die hop van tegen het raam terug de wachtrij in stuiten, richting nietsvermoedende klanten achter de overvaller, op wie niet eens gemikt werd. En uiteraard is een machinegeweer of een afgezaagde dubbelloops een ander verhaal. Maar die zijn weer moeilijker te verbergen onder je jas, qua onopgemerkt binnenkomen. Hoe dan ook, het glas van de balies is kogelwerend. Alleen, het glas van de balies in banken en postkantoren begint pas vanaf heuphoogte. De onderste helft van de balies is gemaakt van spaanplaat. Spaanplaat splintert bij de eerste de beste trap van een beetje stevige laars; volgens mij is het niet bestand tegen kogels, ook geen kleine kogels uit een klein pistool.
Wat moet je als bank- of postkantoormedewerker doen als iemand begint te schieten vanuit de heup? Wat is dan de procedure? Op de grond duiken heeft geen zin: alles wat onder het glas geschoten wordt, boort hoogstwaarschijnlijk door het spaanplaat heen. Je zal het hebben dat iemand richting de grond mikt als waarschuwingsschot en jij bent daar net gaan liggen. De kogel in je hoofd zit in een klein hoekje. Achter de balie gaan liggen kan dus fataal zijn.

Misschien worden alle medewerkers wel getraind om zo hoog mogelijk te springen in het geval iemand begint te schieten. Procedure: probeer boven het glas te blijven. Heel hoog springen, en er het beste van hopen. Misschien is de ideale bankmedewerker vanaf het middel verlamd. Dan voelt hij in elk geval niet dat zijn benen achter het spaanplaat aan gort worden geschoten terwijl hij naar het stille alarm reikt. Of beter nog, misschien is de ideale medewerker vanaf de dij geamputeerd. Helemaal geen benen om aan gort te schieten. Geen dure springtraining vereist. Alles wat hij hoeft te leren voor noodgevallen, is zijn stoel goed hoog afstellen, boven heupghoogte, en blijven zitten waar hij zit. En hopen dat de overvaller geen afgezaagde dubbelloops bij zich heeft, natuurlijk. Want dat verandert de zaak.

Terwijl ik zo in de rij wat voor me uit peins over onder-de-gordel bankbeveiliging en de onverwachte schaduwzijden van ongeletterdheid, werkt de man achter me toe naar de speech van zijn leven. ‘Lippen-stift, pin-cet-ten, flessen water, blikjes fris, teddyberen, speelgoed konijntjes… De overheid, de binnenlandse veiligheidsdient, het postbedrijf… Allemaal achterdochtige idioten! Wat zullen ze nu weer bedenken? Wat is er nog meer gevaarlijk materiaal?’ roept hij. ‘Lippen-stift, fris, tijd-schrif-ten… Wanneer hebben meneer en mevrouw Belastingbetaler er eindelijk genoeg van? Wanneer staan ze op en zeggen, We hebben genoeg van het geprik en gepook in onze persoonlijke eigendommen en onze persoonlijke levenssfeer? Wanneer hebben ze eindelijk genoeg van de achterdochtige idiotie van deze sub-Neandertaalse potsenmakers en ezels? Hi hi! Is uw pak-ketje veilig om op te sturen? Hi hi! Zorg dat u geen ge-vaar-lijk ma-te-ri-aal hebt in-gepakt… Schoen-veters, pluche konijntjes, pin-cet-ten…’ Ik schrik op uit mijn overpeinzingen.
Ik denk, Is dit een gemiddelde, doordeweekse, blaffende-honden-bijten-niet gek, of is hij meer van de ‘Ik schiet altijd eerst in de lach en daarna in het wildeweg om me heen’ soort? Staat hij op het punt om zijn jas een stukje opzij te schuiven, zodat we de afgezaagde dubbelloops kunnen zien waarmee hij het vuur gaat openen op alles en iedereen in het postkantoor, te beginnen met de medewerkers? Zal ik heel hard roepen ‘Spring! Spring toch in godsnaam, zo hoog je kunt!’ en hopen dat de medewerkers het idee oppikken?
Maar dan denk ik, neuh. Als dit een man met een geweer was geweest, dan had hij nu al staan schieten. In plaats daarvan staat hij hier zijn tijd te verkletsen.

Dan glijdt achter de balie een van de medewerkers, een struise negerin, geruisloos van haar stoel achter het glas. Ze loopt vanachter de balieruimte naar de publieke ruimte en rechtstreeks door naar de rij. Gaat ze de man vertellen dat hij zijn mond moet houden? Ik hoop van niet. Ik weet niet wat deze gast gaat doen als iemand hem commandeert, maar het kan niet fraai zijn – geweer of geen geweer. ‘Is er iemand in de rij die alleen postzegels of een betalingsopdracht nodig heeft? Iemand, voor postzegels of een betalingsopdracht? Als u alleen postzegels komt kopen of een betalingsopdracht komt doen, kunt u uit deze rij komen en naar balie 8 gaan alstublieft. Balie 8 voor postzegels en betalingsopdrachten’, zegt de dame.
De man wringt zich langs me heen en loopt naar balie 8. Andere mensen volgen zijn voorbeeld. Ze zorgen ervoor dat de man als eerste bij de balie is. Ze vormen een nieuwe rij achter hem. ‘Nee!’ commandeert de dame. Wat nu? We vrezen allemaal het ergste. ‘Meneer! De rij moet binnen het touw worden gevormd. Nergens anders.’ Uit het niets is er een touw verschenen, gehangmat tussen twee metalen standaarden. Aan het begin van het touw staat een bord met daarop: Deze Rij Alleen Voor Postzegels en Betalingsopdrachten. Iedereen, inclusief de man, schuifelt zwijgend naar de aangegeven plek. Hoe hebben ze dat bord kunnen missen?
De medewerker achter balie 8 vraagt de man, die nog steeds heen en weer wiegt: ‘Wat kan ik voor u doen, meneer?’
En hop, zomaar, omdat het kan, is de man het toonbeeld van gedwee. ‘Ik wil graag twintig postzegels en een betalingsopdracht voor 30 dollar’, gorgelt hij.
‘– Pinnen of chippen?’ vraagt de medewerker.
‘Chippen, alstublieft’, zegt de man.
‘– Anders nog iets?’
‘Nee, dat was het, dank u wel. Bedankt. Bedankt he.’ En weg is hij, een en al grijns, postzegels op zak. Op naar huis om wat gevaarlijk materiaal in te pakken en te versturen. Lip-pen-stift, ted-dy-be-ren, pin-cet-ten, ex-plo-sie-ven… Ineens schiet me te binnen dat ik een internationale envelop ben vergeten mee te pakken voordat ik in de rij ging staan. Dat betekent dat ik op zijn minst nog een half uur langer vast zit in het postkantoor – had ik al gezegd dat het de anus van de wereld is?